Laatst was ik in gesprek met een aantal sportbestuurders afkomstig van sportverenigingen zoals voetbal, volleybal en tennis.
Zij vertelden dat de WBTR een reden is voor nieuwe bestuurders om niet tot hun bestuur toe te treden. Dat geluid snapte ik nog wel enigszins.
Waar ik echter geen begrip voor had is dat de zittende sportbestuurders mee gingen in dat geluid. Zij beaamdem dat de WBTR inderdaad een lastige kwestie is en dat vooral de WBTR-paragraaf ‘aansprakelijkheid’ zwaar weegt en afschrikt om te gaan besturen.
Doorvragen
Met deze situatie nam ik natuurlijk geen genoegen. Ik ben gaan vragen, ik wilde meer weten.
Er bleken twee zaken te spelen. Aan de ene kant is er bij nieuwe bestuurders een grote onbekendheid wat de WBTR precies inhoudt en worden sancties en maatregelen uit de WBTR ongefundeerd uit proportie getrokken.
Aan de andere kant is er bij zittende bestuurders te weinig genuanceerde kennis aanwezig over de WBTR om de bezwaren van potentieel nieuwe bestuurders om te buigen.
En de UBO óók nog
Het bleek dat zowel nieuwe als zittende bestuurders inhoud en betekenis van de WBTR volkomen uit verhouding trokken. Er werd meer op basis van geruchten, aannames en veronderstellingen geargumenteerd, dan dat men zich in de materie had verdiept
Om hun argumentatie nog wat kracht bij te zetten werd de UBO ook nog van stal gehaald. De sfeer van het gesprek werd er bijna negatief van.
Toen heb ik ingegrepen en het woord genomen. Want negativiteit en klagen op basis van ondermaatse kennis en slechte onderbouwing, dat helpt natuurlijk niemand.
Twee benen op de grond
Enigszins geprikkeld en met mijn hart vol betrokkenheid voor vrijwillig besturen startte ik: